Secretaireorgel
Hermanus ter Hart, Amsterdam
(midden 19e eeuw)
Klavieromvang: C-c”’
Dispositie:
Holpijp 8′ B/D
Prestant 8′ D
Fluit 4′ B/D
Quint 3′ D
Octaaf 2′ B/D
Flageolet 1′ B
Het orgel is recent gerestaureerd en op afspraak te bespelen bij Elbertse & Van Vulpen.
Uitgebreide documentatie (beschrijving, historie, mensuren) is aanwezig.
Prijs: nader overeen te komen
Het meubel
Het orgel is gebouwd in een fraai biedermeier secretaire uitgevoerd in mahonie. De geprofileerde toplijst ligt boven een hoge vlakke fries met onderkraal, die aan de voorkant is voorzien van een schijnlade met parelmoeren sleutelbeslag. Het geheel loopt, via de driekwart-ronde hoeken, door aan de zijkanten van het meubel..
De voorzijde van het meubel bestaat uit een uitneembaar schot met geschulpt paneel, uitgevoerd in sier-mahonie. Het onderste gedeelte bestaat uit twee deurtjes in eenzelfde uitvoering. Beide deurtjes dragen een messing sleutelplaatje. Het vakmanschap waarmee het meubel gemaakt is blijkt mede uit de verfijnde houtverwerking en de fraaie profielen van de frontdeuren.
De onderplint met een kraal aan de bovenzijde loopt, evenals de kap, over in de zijkanten van de kas via driekwart-ronde huizen op de hoeken. De platte hoekstijlen zijn geplaatst in een hoek van 45°. Aan de boven- en onderzijde zijn ze voorzien van gesneden voluten in een iets donkerdere houtsoort. Aan de voorzijde heeft het meubel gedraaide poten met een ringprofiel, die bovenop de kas ‘gespiegeld’ worden in de paddestoel-achtige gedraaide elementen op de voorhoeken.
Alleen als het bovenste paneel wordt uitgenomen, geeft het meubel te kennen dat het een orgel herbergt. We zien dan een frontraam met 27 (stomme) frontpijpen met vergulde labia. Onder de frontpijpen zien we een viertal schijnlaatjes met gedraaide knopjes en een schijndeurtje met sleutelbeslag. Om het binnen gelegen pijpwerk te bereiken kan dit frontraam worden uitgenomen.
De registerknoppen van palmhout (buxus) zijn gedraaid in ‘damschijf’-profiel. Boven de knoppen zijn geschilderde metalen registerplaatjes. De achtergrond is zwart, met daarop in goudgeel geschilderd de registernamen.
Het klavier, dat moet worden opgeklapt om de kast te kunnen sluiten, heeft gefineerde bakstukken met mahonie en een randje in een lichtere houtsoort, waarschijnlijk buxus. Het toetsbeleg is van been, met geprofileerde frontons in beuken. De semitoetsen zijn van ebben.
Voor het pijpenfront bevindt zich de lezenaar, met twee messing ophangogen en twee mooi afgewerkte, licht gebogen draaiclips op de draagregel voor de bladmuziek.
Aan weerszijden van het klavier bevinden zich uitbundige, vergulde neo-rococo kandelaars.
Het instrument
Het orgel heeft een magazijnbalg met een enkele vouw. Aan de onderzijde daarvan bevindt zich een schepbalg waardoor met de bijbehorende trede het orgel door menskracht van wind voorzien kan worden. Daarnaast is er een windmotor die zorgt voor windtoevoor via de inlaat van de schepbalg.
Het orgel heeft een enigszins trapeziumvormig cancellenraam, uitgestoken uit een massief blok eiken. De ventielen worden geopend door middel van grenen stekers. Aan de bovenkant steken die door een rooster onder het klavier. Aan de onderzijde waaieren ze uit, en gaan over in de stekerstiften die door het cancellenraam steken.
Het houten pijpwerk is van prachtig rechtdradig grenen, met tamelijk dunne wanden. De bovenranden van de metalen pijpen zijn ooit afgesneden en voorzien van blikken stemringen. Deze pijpen zijn hersteld en opnieuw op lengte gemaakt in orgelmetaal.
Een korte klankimpressie van het instrument is hieronder te vinden.